Graag delen we de komende tijd een aantal verhalen uit De Tijdmachine.
Dit keer het verhaal van mevrouw Waagenaar.
Een bloemkool als bruidsboeket
De lentezon schijnt zacht de huiskamer van mevrouw Waagenaar binnen. Het is een relatief rustige middag in het huis in Amsterdam Oost…
Het enige dat raast is de ziekenwagen beneden op straat. Luid loeien de sirenes. Het kan mevrouw Waagenaar niet deren. Ziekte hoort hier bij het leven. Ouder worden betekent af en toe een val maken, maar ook: opstaan en weer doorgaan. Mevrouw Waagenaar ontsprong die neerwaartse dans niet. Ook zij stond op en ging weer door. Helaas kon ze niet meer in haar eigen huis wonen. Daarom woont ze nu hier, met uitzicht op de Gooiseweg waar het leven altijd langs raast.
Het licht beschijnt de tafel, waar prachtige sieraden uitgestald zijn in een delicaat juwelenkistje. Naast het kistje ligt een button: ‘ik ben slechtziend’. Zichtverlies staat niet synoniem voor stijlverlies, althans niet voor mevrouw Waagenaar. Ze voelt het als ze haar sieraden niet om heeft. “Ik ben net een kerstboom af en toe, altijd al geweest.” Een elegante kerstboom, dat wel. De parels die haar handen ooit vervaardigden sieren nu haar hals en handen, omlijsten haar gezicht. Onlangs verjaarde ze voor de 91e keer. En hoewel ze haar leven fuivend doorbracht, vond ze haar eigen verjaardag geen feestje. “Ik hou er gewoon niet van om in het middelpunt te staan”, verklaart ze haar tegenzin. Dat is een bijzonder statement, constateert ze zelf, want jarenlang was ze hét aanspreekpunt van een Amsterdamse motorsportvereniging. Ze leefde voor de sport die om snelheid, adrenaline en zwaar geschut draait. Wie denkt dat vrouwen enkel achter het fornuis stonden en streden voor anticonceptie in de jaren 60, zou eens met mevrouw Waagenaar moeten spreken. Naast haar flexwerk-avant-la-lettre via een uitzendbureau en de opvoeding van haar dochters benaderde ze sponsors voor prijzenbekers (‘ik bedelde bij hoge piefen, het was bepaald geen armoedige sport’), maakte ze lunchpakketten voor ‘haar jongens’, gaf ze samen met haar man maandelijks motorsportmagazine De Sprinter uit en zorgde ze dat alles piekfijn op orde was voor de KNMV-keuring. “Die keuring was streng”, vertelt ze. “Alles moest perfect zijn: kleding, schoenen, de staat van de motor. Anders mocht je de baan niet op.” Gelukkig waren ‘de jongens’ loyaal naar elkaar; ze leenden elkaar schoenen en kleding waar nodig. Het waren tijden van vriendschap en geluk.
“Dat is nu wel anders”, vertelt mevrouw. Ze herinnert de jaren 60 als een gemoedelijk decennium. “Mensen waren behulpzaam, ze maakten mekaar niet meteen dood.” Ze hoort regelmatig op radio en televisie dat mensen hupsakee, elkaars kop eraf slaan. “Terwijl het op te lossen is met woorden. Maar goed, het zal wel aan mij liggen. Ik loop natuurlijk achter”, schertst ze. In haar jeugd wáren er vrijwel geen radio’s en televisies. Toch was haar ouderlijk huis gevuld met muziek. Haar moeder achter de piano, haar vader zingend, haar oom met de accordeon. “Het was altijd feest bij ons thuis. De buren vonden het prachtig. Als mijn moeder piano speelde, zetten zij het raam open.” Of ze zelf ook zong? Ze lacht. “Ben je mal, ik zong zo vals als ik weet niet wat! Ik speelde wel orgel, piano, accordeon, gitaar en fluit.” Overal toverde ze muziek uit. Jazz, operettemuziek en licht-klassiek konden haar bijzonder bekoren. Nog steeds. “Ik zou graag eens naar een goed concert willen”, geeft ze aan. “Maar niet dat gepiep van vrouwenkoren. Nee hoor, dat vrouwengegalm vind ik helemaal niks.”
Haar aversie tegen vrouwelijke piepstemmen is hoogstwaarschijnlijk met de paplepel ingegoten. Haar ouders ontmoetten elkaar op de mannenzangvereniging. Als een keurig meisje volgde ze onbewust het voorbeeld van haar ouders; muziek dreef haar in de armen van een man. “Een vriendin van een vriendin van een vriendin had kaarten over voor een operettevoorstelling. Ik ging mee, hij was daar en we kregen verkering.”
Haar vriend zat bij een amusementsvereniging. “Dat is precies wat het zegt”, licht mevrouw Waagenaar toe. “Samen plezier hebben.” Oók in oorlogstijden. Wie in de oorlog om de hoek van club Ludner aan de Rozengracht keek, was getuige van een wel héél bijzonder feest: een imitatiebruiloft. Een groep namaakbruiloftsgangers, bestaande uit leden van de Amsterdamse amusementsvereniging, kleedde zich feestelijk ter ere van het nepbruidspaar. Dit bruidspaar bestond doorgaans uit twee jolige jongeheren, waarvan één gehuld in gordijn de bruid speelde. Een gordijn als trouwjurk, een bloemkool als bruidsboeket. Ze vierden feest en hoopten dat de bezetter hun feest niet verstoorde. Zelf was mevrouw nooit de bruid. “Ach welnee, dat was gewoon een geintje van de jongens. Je moest toch een oorzaak hebben voor een feestje. Dan zoek je wat.”
De imitatiebruiloft staat symbool voor de levensfilosofie van mevrouw Waagenaar. Met een beetje verbeeldingskracht kan elke bloemkool een bruiloftsfeest in gang zetten. In haar woorden: “Je kan altijd wel een feestje organiseren, al is het maar omdat je je schoen verloren hebt.” Samen met haar man, twee dochters en vriendengroep vierde ze het leven. Ze musiceerde dat het een lieve lust was, genoot van het maken van sieraden en kleding, zeilde op de Vinkeveense Plassen. “Oh, het is daar zo mooi”, verzucht ze genietend. “Daar raak je nooit uitgekeken.” En dan: “Nu zijn er te veel motorboten. Dat beïnvloedt de zuiverheid van het water. Vroeger viel er wel eens een theepot uit mijn handen naar beneden. Dan had ik het oor in mijn hand, maar zag de theepot nog op de bodem liggen. Zo zuiver was het water.” ’s Winters als het vroor reed ze schaats op de plassen. “We hadden daar ook een eilandje”, vertelt ze tussen neus en lippen door. “Daar kon je héérlijk feestjes bouwen!”
Vertier mist ze soms wel in het woonzorgcentrum. “Er mag wel wat meer entertainment.” En ze zou ook graag eens naar buiten willen, met een goede begeleider. Wat ze daar zou willen doen? “Dat weet ik niet. Gewoon even eruit, onder gewone mensen zijn.” Zit ze hier niet onder gewone mensen? “Nou, het zijn allemaal ouwe.”
Ze is even stil, voegt dan toe: “Ik ben zelf ook oud, maar van mezelf zie ik het niet.” Haar geheugen is picobello, soms tot haar eigen verveling aan toe. Ze zou graag mensen van vroeger spreken, of dingen willen maken. Wat maakte ze veel. Sieraden, kleding, muziek, plezier. Nu moet ze accepteren dat veel niet meer kan of anders moet. “Ik was gewend om een boek te lezen in bed en erbij te gaan lachen en janken en weet ik veel wat. Maar dat is niet meer. Ik lees wel eens met de loep, maar die ervaring is heel anders. Moeilijk uit te leggen hoor, wat je voelt bij een boek lezen met een loep en gewoon met je ogen.”
Ze betwijfelt of haar verhaal mensen zal interesseren. Als ze een ding zou willen meegeven aan de lezers, dan is dat geduld. “Want dat is het belangrijkste. Als je wat onderneemt en het gaat moeilijk, probeer het dan nog eens en nog eens, desnoods tien keer. Zo heb ik het altijd gedaan. Kinderkleding maken, sieraden maken, kantoorwerk, cursussen volgen. Dat heb ik mezelf aangeleerd. Allemaal geduldwerk. En lukt het écht niet, berg je werk dan op en wacht een week. Of een paar dagen. Probeer het dan nog eens en nog eens en nog eens. Uiteindelijk lukt het je toch. Dat is geduld. En dat moet je hebben.”
Zeker een mooi verhaal. Ik vind het mooi om te lezen dat u een echte doorzetter bent. Mijn tante zei altijd: “Kanniet is dood en Kenniet ligt ernaast”. Daar moet ik ook steeds aan denken als ik de moed voor iets wil opgeven. Humor is het beste medicijn en volgens mij zit dat wel snor bij u. Het allerbeste mevrouw en ik denk dat ik voortaan een bloemkool met andere ogen ga bekijken?
Fijn om uw verhaal te lezen mevrouw ! Het is goed om te denken dat je nog bent en ik snap dat u graag onder de mensen wilt komen en niet alleen dan de oudere mensen. Van het leven moet je zelf een feestje maken,zelf de slingers ophangen!!! En opstaan en weer doorgaan!!! Allemaal van die wijze lessen waarvan het goed is dat anderen ze lezen en horen! Ik bedank u voor uw verhaal! En ik wens u nog vele feestelijke jaren toe!